Thesis (doctoral)-Universität, Hamburg, 2004. / Includes bibliographical references (p. 601-624).

Dutch text with Dutch and English summaries / The main question is whether prophecy is still possible in our time. Reformed theology taught for centuries that with the closing of the canon prophecy came to an end. Prophecy since then was equated with the proclamation of the Word of God. Is such a viewpoint correct? Is the church not obliged to test any prophecy against given meaningful biblical criteria? In the forties of the 20th century the Reformed minister A.A. Leenhouts had a prophecy which he reckoned would have shone light on the world around him. He repeatedly asked for the prophecy to be tested which in fact did not happen. Leenhouts finally found himself outside the Reformed church. In this study it is firstly investigated whether prophecy is still possible after the conclusion of the biblical canon, secondly, how the prophecies people receive are to be tested, and thirdly what are the criteria we have to employ regarding the phenomenon of prophecy. In this regard the prophecy of Leenhouts is also scrutinised and tested. During this study I encountered within Reformed theology an increasing number of theologians who regard prophecy still possible after the conclusion of the canon. Amongst them is professor E. van Niekerk from South Africa. The Dutch Rev W. Smouter is suprisingly close to his views. In this study it is investigated who Leenhouts was, in which situation he received his prophecy, how these words fitted into his time and what the reaction of others was on his prophecy. Before the prophecy of Leenhouts is tested his prophecy is materially compared to the views of others, especially in regard to the nation of Israel and the return of Christ. His views are also compared with representatives of the Reformed tradition, the Enlightenment and Dispensationalism. Leenhouts prophecy is also tested with the criteria the General Synod of the Reformed Churches in the Netherlands has devised for prophecy. Besides, we add the following criteria: whether the prophecy of Leenhouts throws new light on the Bible and whether in Van Niekerk’s view God’s Spirit is really busy writing a Third Testament in cooperation with us in the present era. / De grote vraag is nu of er nog profetie mogelijk is in onze tijd. De Gereformeerde theologie heeft eeuwen geleerd dat met het sluiten van de Kanon, de gave van profetie ten einde is. Profetie zou nu zijn de verkondiging van Gods Woord. Klopt dit en is de kerk niet verplicht een profetie te toetsen aan de daarvoor gegeven bijbelse criteria? In de veertiger jaren van de 20e eeuw kreeg de Gereformeerde dominee A.A. Leenhouts een profetie over dingen die volgens hem licht wierpen over de wereld en de situatie van zijn dagen. Deze predikant heeft vaak gevraagd om zijn profetie te toetsen. Dat is niet gebeurd en tenslotte is de man buiten het kerkverband geraakt. In deze studie wordt allereerst nagegaan of er na het sluiten van de Kanon nog profetie mogelijk is. In de tweede plaats hoe een ontvangen profetie getoetst kan worden en in de derde plaats wat de criteria zijn om zo'n profetie te toetsen. Tevens wordt de profetie van Leenhouts besproken en getoetst. Tijdens deze studie ontmoette ik binnen de eigen Gereformeerde theologie een groeiend aantal theologen, dat na het sluiten van de Kanon nog w£l profetie mogelijk achten. Tot hen behoort wel heel speciaal Professor E. van Niekerk uit Zuid-Afrika. Verrassend nauw sluit hierbij aan de Nederlandse Ds. W. Smouter. In deze studie bekijken we eerst wie Leenhouts was, in wat voor situatie hij zijn profetie ontving, hoe deze woorden pasten in zijn tijd en hoe de reactie van anderen er op was, Voordat we de profetie van Leenhouts daarop gaan toetsen, vergelijken we zijn profetie inhoudelijk met de zienswijzen van anderen, speciaal met het oog op Israel en de wederkomst. We vergelijken hem verder met vertegenwoordigers van de Gereformeerde traditie, de kring van de Verlichting en de Bedelingenleer. Daarna toetsen we de profetie van Leenhouts aan de hand van de door de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland hiervoor aangereikte criteria. Tevens voegen we de criteria toe: of de profetie van Leenhouts echt nieuw licht op de Bijbel werpt 6n of Gods Gees in samewerking met ons naar de zienswijze van Van Niekerk op dit moment echt een Derde Testament aan het schrijven is. / Systematic Theology & Theological Ethics / D. Th.(Systematic Theology)

Dutch text with Dutch and English summaries / The main question is whether prophecy is still possible in our time. Reformed theology taught for centuries that with the closing of the canon prophecy came to an end. Prophecy since then was equated with the proclamation of the Word of God. Is such a viewpoint correct? Is the church not obliged to test any prophecy against given meaningful biblical criteria? In the forties of the 20th century the Reformed minister A.A. Leenhouts had a prophecy which he reckoned would have shone light on the world around him. He repeatedly asked for the prophecy to be tested which in fact did not happen. Leenhouts finally found himself outside the Reformed church. In this study it is firstly investigated whether prophecy is still possible after the conclusion of the biblical canon, secondly, how the prophecies people receive are to be tested, and thirdly what are the criteria we have to employ regarding the phenomenon of prophecy. In this regard the prophecy of Leenhouts is also scrutinised and tested. During this study I encountered within Reformed theology an increasing number of theologians who regard prophecy still possible after the conclusion of the canon. Amongst them is professor E. van Niekerk from South Africa. The Dutch Rev W. Smouter is suprisingly close to his views. In this study it is investigated who Leenhouts was, in which situation he received his prophecy, how these words fitted into his time and what the reaction of others was on his prophecy. Before the prophecy of Leenhouts is tested his prophecy is materially compared to the views of others, especially in regard to the nation of Israel and the return of Christ. His views are also compared with representatives of the Reformed tradition, the Enlightenment and Dispensationalism. Leenhouts prophecy is also tested with the criteria the General Synod of the Reformed Churches in the Netherlands has devised for prophecy. Besides, we add the following criteria: whether the prophecy of Leenhouts throws new light on the Bible and whether in Van Niekerk’s view God’s Spirit is really busy writing a Third Testament in cooperation with us in the present era. / De grote vraag is nu of er nog profetie mogelijk is in onze tijd. De Gereformeerde theologie heeft eeuwen geleerd dat met het sluiten van de Kanon, de gave van profetie ten einde is. Profetie zou nu zijn de verkondiging van Gods Woord. Klopt dit en is de kerk niet verplicht een profetie te toetsen aan de daarvoor gegeven bijbelse criteria? In de veertiger jaren van de 20e eeuw kreeg de Gereformeerde dominee A.A. Leenhouts een profetie over dingen die volgens hem licht wierpen over de wereld en de situatie van zijn dagen. Deze predikant heeft vaak gevraagd om zijn profetie te toetsen. Dat is niet gebeurd en tenslotte is de man buiten het kerkverband geraakt. In deze studie wordt allereerst nagegaan of er na het sluiten van de Kanon nog profetie mogelijk is. In de tweede plaats hoe een ontvangen profetie getoetst kan worden en in de derde plaats wat de criteria zijn om zo'n profetie te toetsen. Tevens wordt de profetie van Leenhouts besproken en getoetst. Tijdens deze studie ontmoette ik binnen de eigen Gereformeerde theologie een groeiend aantal theologen, dat na het sluiten van de Kanon nog w£l profetie mogelijk achten. Tot hen behoort wel heel speciaal Professor E. van Niekerk uit Zuid-Afrika. Verrassend nauw sluit hierbij aan de Nederlandse Ds. W. Smouter. In deze studie bekijken we eerst wie Leenhouts was, in wat voor situatie hij zijn profetie ontving, hoe deze woorden pasten in zijn tijd en hoe de reactie van anderen er op was, Voordat we de profetie van Leenhouts daarop gaan toetsen, vergelijken we zijn profetie inhoudelijk met de zienswijzen van anderen, speciaal met het oog op Israel en de wederkomst. We vergelijken hem verder met vertegenwoordigers van de Gereformeerde traditie, de kring van de Verlichting en de Bedelingenleer. Daarna toetsen we de profetie van Leenhouts aan de hand van de door de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland hiervoor aangereikte criteria. Tevens voegen we de criteria toe: of de profetie van Leenhouts echt nieuw licht op de Bijbel werpt 6n of Gods Gees in samewerking met ons naar de zienswijze van Van Niekerk op dit moment echt een Derde Testament aan het schrijven is. / Philosophy, Practical and Systematic Theology / D. Th.(Systematic Theology)

Frans Vredenrijk Engelenburg (1863-1938) played a major role in the development and expansion of Afrikaans and the Afrikaans academic culture - especially in the northern part of South Africa. As a Dutch intellectual, lawyer and journalist in the nineteenth century South African Republic (Transvaal), he in particular played an important role as advisor and opinion maker from the 1890s onward. One of his biggest achievements was the key role that he played in the establishment of De Zuid Afrikaanse Akademie voor Taal, Letteren en Kunst in 1909. This study is the first part of a more comprehensive biographical project on the life of Engelenburg and the role he fulfilled in the history of the Akademie and South Africa until the thirties of the twentieth century. Since the 1600s the Engelenburg family has played a prominent role in the community where they lived. Aside from the high positions they had held for centuries before, they had in the fourth and again in the sixth generation married into noble families. This contributed to their important position in the community. Due to circumstances Engelenburg was not raised in the Engelenburg milieu. A family break in 1836 was the cause that Engelenburg's father, as a baby, was spirited away from this family milieu. Engelenburg received an extraordinarily good schooling. The solid intellectual foundation already laid then, to a large extent determined the course of his life. He was at the Stedelijk Gymnasium Arnhem when he met Marie Koopmans-De Wet (1834-1906), an aunt by marriage who lived in Cape Town, when on a visit to Europe. She was his soul mate and acted as a mentor and advisor to Engelenburg. The friendship strengthened with the years. He already at school had the desire to visit South Africa one day. His parents' divorce when he was still a student at the University of Leyden, steered his life in a very different direction than what he had foreseen for himself. The divorce was to a large extent the reason that, although he had studied law, he discarded the notion of a career in law after only a year. His decision to follow a career in journalism affected the rest of his life. The Transvaal War (1880-1881) meant that the Dutch developed an admiration for the Transvaalers for the determination and courage they displayed in their attempts to defeat the British army. President Paul Kruger's call shortly after the war that the Transvaal needed young Dutchmen further encouraged Engelenburg to come to South Africa. Previously Engelenburg had for a year worked for Fred Hogendorp at the Dagblad van Suidholland en s’Gravenhage in The Hague. Circumstances abruptly changed when Hogendorp suddenly became insane. During the same time, the owner of De Volksstem newspaper in Pretoria had committed suicide and Engelenburg seized the work opportunity. Within a matter of three months, he arrived in the Transvaal. Within a month after his arrival he was appointed chief editor of De Volksstem. He had studied the Transvaal situation thoroughly and by means of the newspaper and through tireless efforts, he contributed to improving the farming community’s cultural literacy. The education situation in the Transvaal enjoyed his constant attention. After the Anglo-Boer War (ABW) (1899-1902), he continued to work towards improving the education system in the Transvaal. He early on became involved in the Transvaal University College (later University of Pretoria). Before the ABW he did everything possible to promote the Dutch language to the Boer people. However, after the war he realised that Afrikaans had a rightful place, and he, in addition to Dutch, became a champion for the Afrikaans language. The battle between the proponents of Dutch and Afrikaans respectively, increased after the ABW. To achieve unity of action between the two groups, De Zuid Afrikaanse Akademie voor Taal, Letteren and Kunst was founded in 1909. Behind the scenes Engelenburg was one of the major driving forces to assist with the founding of the organisation. As a board member and later as chairman, he gave impetus to the Akademie. In 2009 the organisation celebrated its centenary. This is an important milestone, especially seen in the light of the current political climate in South Africa. The Akademie can now be regarded as a monument to Engelenburg as the fruit of his labour and perseverance during the first three decades of the Akademie’s existence. / Thesis (M.A. (History))--North-West University, Vaal Triangle Campus, 2010.

Frans Vredenrijk Engelenburg (1863-1938) played a major role in the development and expansion of Afrikaans and the Afrikaans academic culture - especially in the northern part of South Africa. As a Dutch intellectual, lawyer and journalist in the nineteenth century South African Republic (Transvaal), he in particular played an important role as advisor and opinion maker from the 1890s onward. One of his biggest achievements was the key role that he played in the establishment of De Zuid Afrikaanse Akademie voor Taal, Letteren en Kunst in 1909. This study is the first part of a more comprehensive biographical project on the life of Engelenburg and the role he fulfilled in the history of the Akademie and South Africa until the thirties of the twentieth century. Since the 1600s the Engelenburg family has played a prominent role in the community where they lived. Aside from the high positions they had held for centuries before, they had in the fourth and again in the sixth generation married into noble families. This contributed to their important position in the community. Due to circumstances Engelenburg was not raised in the Engelenburg milieu. A family break in 1836 was the cause that Engelenburg's father, as a baby, was spirited away from this family milieu. Engelenburg received an extraordinarily good schooling. The solid intellectual foundation already laid then, to a large extent determined the course of his life. He was at the Stedelijk Gymnasium Arnhem when he met Marie Koopmans-De Wet (1834-1906), an aunt by marriage who lived in Cape Town, when on a visit to Europe. She was his soul mate and acted as a mentor and advisor to Engelenburg. The friendship strengthened with the years. He already at school had the desire to visit South Africa one day. His parents' divorce when he was still a student at the University of Leyden, steered his life in a very different direction than what he had foreseen for himself. The divorce was to a large extent the reason that, although he had studied law, he discarded the notion of a career in law after only a year. His decision to follow a career in journalism affected the rest of his life. The Transvaal War (1880-1881) meant that the Dutch developed an admiration for the Transvaalers for the determination and courage they displayed in their attempts to defeat the British army. President Paul Kruger's call shortly after the war that the Transvaal needed young Dutchmen further encouraged Engelenburg to come to South Africa. Previously Engelenburg had for a year worked for Fred Hogendorp at the Dagblad van Suidholland en s’Gravenhage in The Hague. Circumstances abruptly changed when Hogendorp suddenly became insane. During the same time, the owner of De Volksstem newspaper in Pretoria had committed suicide and Engelenburg seized the work opportunity. Within a matter of three months, he arrived in the Transvaal. Within a month after his arrival he was appointed chief editor of De Volksstem. He had studied the Transvaal situation thoroughly and by means of the newspaper and through tireless efforts, he contributed to improving the farming community’s cultural literacy. The education situation in the Transvaal enjoyed his constant attention. After the Anglo-Boer War (ABW) (1899-1902), he continued to work towards improving the education system in the Transvaal. He early on became involved in the Transvaal University College (later University of Pretoria). Before the ABW he did everything possible to promote the Dutch language to the Boer people. However, after the war he realised that Afrikaans had a rightful place, and he, in addition to Dutch, became a champion for the Afrikaans language. The battle between the proponents of Dutch and Afrikaans respectively, increased after the ABW. To achieve unity of action between the two groups, De Zuid Afrikaanse Akademie voor Taal, Letteren and Kunst was founded in 1909. Behind the scenes Engelenburg was one of the major driving forces to assist with the founding of the organisation. As a board member and later as chairman, he gave impetus to the Akademie. In 2009 the organisation celebrated its centenary. This is an important milestone, especially seen in the light of the current political climate in South Africa. The Akademie can now be regarded as a monument to Engelenburg as the fruit of his labour and perseverance during the first three decades of the Akademie’s existence. / Thesis (M.A. (History))--North-West University, Vaal Triangle Campus, 2010.

Hierdie proefskrif bied ʼn nie-empiriese ondersoek en ʼn konseptuele analise van die verhouding tussen ruimte en identiteit in Eben Venter (1954-) se oeuvre binne die konteks van ballingskapliteratuur die postkoloniale diskoers. Die manifestasie van die ruimte- identiteitdialektiek, soos wat dit uitgebeeld word in Venter se skryfkuns, word beskryf aan die hand van postkoloniale teorieë en insigte wat verband hou met aspekte soos ruimte, plek, ballingskap, diaspora, ruimtelike verplasing, seksuele migrasie, intra-nasionale migrasie, internasionale migrasie, empiriese en kulturele landskappe, identiteit as sosio-kulturele konstruksie en Suid-Afrikaanse outobiografieë. Vir die doel van hierdie ondersoek is die volgende vertellings geselekteer: Ek stamel ek sterwe (1996), Twaalf (2000), Horrelpoot(2006) en Brouhaha (2010). In ʼn tydsgewrig van grootskaalse migrasie, globale onsekerheid, transnasionale kapitalisme en radikale dekolonisering in die vorm van geweldsmisdaad, gewelddadige betogings by universiteite, plaasmoorde, grondhervorming, haatspraak, arbeidsonrus, xenofobie en die aftakeling van minderheidsregte, sny Venter in sy verhale en outobiografie ʼn verskeidenheid van kwessies aan. Dit sluit in: die naweë van apartheid, die Afrikaner-diaspora, grondeienaarskap, die ideologiese toeëiening van grond, rassisme, homofobie, queer-migrasie, die haalbaarheid van ʼn inklusiewe Afrika-identiteit en die veranderde rol, plek en identiteit van Afrikaners sedert 1994. Die outobiografiese inslag van Venter se skryfkuns is opvallend en word bespreek deur te verwys na die verhouding tussen fiksionele en reële ruimtes en na outobiografie as hibridiese genre en kreatiewe projek. Hierdie studie bied ook ʼn krities-analitiese besinning van Venter se bemoeienis met skryftemas soos selfopgelegde ballingskap, die vervreemding tussen plek en self, globale plekloosheid en “exile as a discontinous state of being” (Said 2000: 177). Een van die belangrikste insigte wat Venter in sy skryfkuns demonstreer, is dat ruimte, soos identiteit, nie ʼn essensialistiese konsep is nie, maar ’n onvoltooide en vloeibare konstruksie wat voortdurend verander na gelang van sosio-politieke ingrepe, internasionale migrasiepatrone en die individu se subjektiewe gewaarwording van plekke, / This dissertation presents a non-empirical and a conceptual analysis of the relationship between space and identity in the works of prose of Eben Venter (1954) within the context of the postcolonial discourse and exile literature. The manifestation of the space-identity dialectic, as portrayed in Venter’s writing, is described on the basis of postcolonial theories and insights related to terms and concepts like space, place, exile, diaspora, spatial displacement, sexual migration, intra-national migration, international migration, empirical and cultural landscapes and identity as a social-cultural construction. For the purpose of this study the following narratives were selected: Ek stamel ek sterwe (1996), Twaalf (2000), Horrelpoot en Brouhaha (2010). At a juncture of mass migration, global uncertainty, transnational capitalism and radical decolonization in the form of violent crime, violent protests at universities, hate speech, farm murders, land reform, labour unrest, xenophobia and the dismantling of minority rights, Venter addresses an assortment of social issues. This include: the aftermath of apartheid, the Afrikaner-diaspora, landownership, the ideological appropriation of land, racism, homophobia, queer-migration, the viability of an inclusive African-identity and the altered role, place and identity of Afrikaners since 1994. The autobiographical element is evident in Venter’s writing and is discussed by referring to the relationship between fictional and real spaces and to autobiography as a hybrid genre and creative project. This study also presents a critical-analytical reflection of Venter’s involvement with writing topics such as self-imposed exile, estrangement between place and self, global displacement/non-belongingness and “exile as a discontinuous state of being” (Said: 2000: 177). One of the key insights Venter demonstrates in his writing, is that space, like identity, is not an essentialist concept, but an incomplete and diffuse construction that is constantly changing depending on socio-political interventions, international migration patterns and the individual's subjective perception of places. / Afrikaans and Theory of Literature / D. Litt. et Phil. (Afrikaans)

Abstract in English, Afrikaans and Tswana / The study responds to calls for research within wider contexts. In particular, it is positioned within the South African non-profitable sector – non-profitable organisations (NPO) – in social care. The non-profitable sector is also called the Third Sector, and this research adopted the strategy-as-practice perspective to explore the strategy in this sector. The study investigates how managers and leaders of these NPOs strategise to sustain their organisations and services in a changing and demanding environment. The survival of NPOs is affected by a range of constraints linked to personnel, finances, resources, volunteering, and continuous increase in demand for social care. These constraints require managers and leaders of non-profitable organisations to devise strategies and practices to ensure success and sustainability. The findings of this study confirm the need for resilience to survive over the long term. The findings indicate that NPOs need to adapt to the external and internal environments constantly. Leadership drives resilience through governance and maintains services that are fit-for-purpose for the ever-changing needs of the society they serve. Adapting practices should react to changes through training and retraining, meticulous reporting to partners and other financiers, and complying with their governing entities by applicable legal statures and strict financial control. Adapting is amongst the most important practices identified through this study. A leadership style that enables sustainability was specifically highlighted. Through semi-structured interviews, the researcher uncovered strategic practices of longstanding NPOs to identify the strategies that contribute to long-term survival. Leaders in different management positions shared detailed descriptions of their practices, which served as the data for this research. The data provided the opportunity to research the strategy from a practical perspective, and were confirmed by secondary documents. Using the strategy as practice paradigm, the researcher identified strategic practices within drivers of value and found them to be contributing toward sustainability. The strategic practices were then organised in themes and assertions toward the theory of sustainability regarding these service organisations. The practices influence the stages of the organisational life cycle in a collective system of practices, leading to identifying a phase within the life cycle that contributes to resilience and renewal to aid survival and sustainability. Implementation strategies in the organisations provide good governance inclusive of reporting adequately. They also provide good leadership to ensure stable personnel committed to working together as a team and establish a culture of fit-for-purpose in service delivery. Most important is adapting towards resilience in the short term and developing resources to provide financial stability. / Hierdie studie is in reaksie op die oproep om navorsing in breë kontekste onderneem. Dit is in die Suid-Afrikaanse sektor sonder winsoogmerk – organisasies sonder winsoogmerk (OSW’s) – in maatskaplike sorg onderneem. Die sektor sonder winsoogmerk word ook die Derde Sektor genoem. In hierdie navorsing word die strategie-as-praktykperspektief gevolg om strategieë in die sektor te verken. Die strategieë wat bestuurders en leiers van OSW’s formuleer om in ʼn veranderende en veeleisende omgewing hulle organisasies volhoubaar te bedryf en dienste te lewer, word ondersoek. OSW’s het met allerlei beperkings te kampe waaronder ʼn gebrek aan personeel, finansies, hulpbronne en vrywilligers benewens die immergroeiende vraag na maatskaplike sorg. Weens hierdie beperkings moet bestuurders van organisasies sonder winsoogmerk strategieë bedink en bepaalde praktyke toepas sodat hulle organisasies suksesvol en volhoubaar bedryf word. Die bevindings van hierdie studie bevestig die noodsaak van veerkrag om op die duur te oorlewe. Die bevindings laat blyk dat OSW’s hulle voortdurend by die eksterne en interne omgewing moet aanpas. Bestuurders openbaar veerkrag in die wyse waarop hulle hul organisasies bestuur en doelgemaakte dienste volgens die immerveranderende behoeftes van die samelewing lewer. Praktyke moet deur opleiding en heropleiding volgens veranderings aangepas word. Voorts moet noukeurig verslag gedoen word aan vennote en finansiers, en bestuurders moet aan die wet voldoen en streng finansiële bestuur toepas. Aanpasbaarheid is een van die belangrikste praktyke wat in hierdie studie aangetoon word, en nadruk word gelê op ʼn leierskapstyl wat volhoubaarheid vooropstel. Die navorser het halfgestruktureerde onderhoude oor die strategiese praktyke waaraan organisasies hul oorlewing te danke het, met gevestigde OSW’s gevoer. Leiers in verskillende bestuursposte het hulle praktyke uitvoerig beskrywe. Hulle beskrywings was die data vir hierdie studie. Die geldigheid van die data word in verskeie sekondêre dokumente gestaaf. Die bestuurspraktyke is uit ʼn praktiese oogpunt ondersoek. Volgens ʼn praktykparadigma is strategiese praktyke in waardedrywers aangetoon wat op grond van die bevindings tot volhoubaarheid bydra. Daarna is die strategiese praktyke volgens tema en stellings oor die volhoubaarheidsteorie rakende hierdie diensorganisasies gerangskik. Die praktyke beïnvloed die stadia van ʼn organisasie se lewensiklus in ʼn kollektiewe praktykstelsel. Gevolglik kan ʼn stadium in die lewensiklus geïdentifiseer word wat tot veerkrag en vernuwing bydra met die oog op oorlewing en volhoubaarheid. Die strategieë van die organisasies in hierdie studie kom neer op goeie bestuur en behoorlike verslagdoening. Bestuurders openbaar goeie leierskap, die bestendige personeel werk as ʼn span saam, en ʼn kultuur van doelgemaakte dienslewering heers in hierdie organisasies. Afgesien van aanpassing met die oog op veerkrag in die kort termyn, is die aanpassing en ontwikkeling van hulpbronne vir finansiële stabiliteit van die allergrootste belang. / Thutopatlisiso e tsibogela boikuelo jwa gore go nne le dipatlisiso tsa bokao jo bo anameng. Tota tota, thutopatlisiso e theilwe mo lephateng le le sa direng lotseno la Aforikaborwa – ditheo tse di sa direng lotseno (NPO) – mo tlhokomelong ya loago. Lephata le le sa direng lotseno le bidiwa gape Lephata la Boraro, mme patlisiso eno e tsere molemo wa togamaano-jaaka-tiragatso go tlhotlhomisa togamaano mo lephateng leno. Thutopatlisiso e batlisisa ka moo batsamaisi le baeteledipele ba diNPO tseno ba logang maano ka gona go tsweletsa ditheo le ditirelo tsa bona mo tikologong e e fetogang le e e lopang go le gontsi. Go tswelela go nna teng ga diNPO go amiwa ke ditlhaelo di le mmalwa tse di amanang le badiri, ditšhelete, ditlamelo, boithaopo, le go koketsego e e tswelelang pele ya topo ya tlhokomelo ya loago. Ditlhaelo tseno di tlhoka gore batsamaisi le baeteledipele ba ditheo tse di sa direng lotseng ba dire ditogamaano le ditiragatso go netefatsa katlego le go nnela ruri. Diphitlhelelo tsa thutopatlisiso di tlhomamisa botlhokwa jwa kgotlhelelo go tswelela go nna teng mo pakeng e e telele. Diphitlhelelo di supa gore diNPO di tlhoka go nna di itlwaetsa seemo sa kwa ntle le sa ka fa gare. Boeteledipele bo bona kgotlhelelo ka taolo le go tsweletsa ditirelo tse di maleba tsa ditlhokego tse di nnang di fetoga tsa setšhaba se bo se direlang. Ditiragatso di tshwanetse go tsibogela diphetogo ka katiso le katisosešwa, dipegelo tse di matsetseleko go balekane le batlamedi ba bangwe ba ditšhelete, le go obamela ditheo tsa taolo ka melao e e maleba le taolo e e tsepameng ya ditšhelete. Go itlwaetsa seemo go magareng ga ditiragatso tsa botlhokwatlhokwa tse di supilweng mo thutopatlisisong eno. Go sedimositswe thata boeteledipele jo bo kgontshang go nnela leruri. Ka dipotsolotso tse di batlileng di rulagane, mmatlisisi o upolotse ditiragatso tsa togamaano tsa diNPO tse di sa bolong go nna gona go supa ditogamaano tse di tshwaelang mo go tsweleleng go nna teng mo pakeng e e telele. Baeteledipele ba ba mo maemong a a farologaneng a boeteledipele ba neetse ditlhaloso ka botlalo malebana le ditiragatso tsa bona, tseo di dirileng jaaka data ya patlisiso eno. Data e tlametse ka tšhono ya go batlisisa togamaano ka mogopolo wa tiragatso mme e tlhomamisitswe ke dikwalo tse dingwe. Ka tiriso ya togamaano ya molebo wa tiragatso, go supilwe di tiragatso tsa togamaano mo ditsamaising tsa boleng mme go fitlhetswe di tshwaela mo go nneleng leruri. Morago go ne ga rulaganngwa ditiragatso tsa togamaano ka meono le dipolelo go ya kwa tioring ya go tswelela go nna teng malebana le ditheo tseno tsa tirelo. Ditiragatso di tlhotlheletsa magato a sediko sa botshelo jwa setheo mo thulaganyong e e kokoantsweng ya ditiragatso, mme di lebisa kwa goreng go supiwe mo sedikong sa botshelo, legato le le tshwaelang mo kgotlhelelong le ntshwafatsong go thusa go tswelela go nna teng leruri. Go diragadiwa ga ditogamaano tse di fitlhetsweng mo ditheong tsa thutopatlisiso eno di tlamela ka bolaodi jo bo siameng jo bo akaretsang go dira dipegelo ka tolamo. Gape go tlamela ka boeteledipele jo bo siameng go netefatsa gore go nna le badiri ba ba tsepameng e bile ba itlamile go dira mmogo jaaka setlhopha go tlhama setso se se siametseng tlamelo ya ditirelo. Sa botlhokwatlhokwa ke go itlwaetsa kgotlhelelo mo pakeng e e khutshwane le go itlwaetsa le go dira gore go nne le ditlamelo tsa tsepamo ya ditšhelete. / Business Management / Ph. D. (Management Studies)